4. HET VERSCHIJNEN VAN LEVENDE WEZENS OP ONZE AARDE

Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken heb ik het ontstaan beschreven van een religieuze natuurfilosofie, die gebaseerd was op actieve, bezielde materiedeeltjes als alternatief voor de passieve, onbezielde materiedeeltjes van een materialistische natuurfilosofie. Het moderne stralingsonderzoek had mij tot het inzicht gebracht, dat een materiedeeltje een onstoffelijke macht is die zich manifesteert als een boodschappers uitsproeiende bron die tevens gevoelig is voor invallende boodschappers. Ik wil in dit artikel aantonen, dat het ontstaan en de groei van levende wezens volgens dezelfde regels plaats vindt als het ontstaan van dode materie zoals b.v. water (6). Bij het ontstaan van het universum werd b.v. voor water door een Goddelijke Macht een waterziel benoemd, die in vier stappen water vormde met zijn eigenschappen als bevriezen en koken. Bij een levend wezen werd door een andere Goddelijke Macht b.v. een hondenziel benoemd, die ook in vier stappen een hond vormde met zijn eigenschappen. Alleen bestaat de stoffelijke realisatie van de hondenziel niet uit één katalysator maar uit een keten van katalysator (DNA molecuul) en is de daarop volgende groei van een hond op de katalysatorketen veel en veel uitgebreider dan de opbouw van water. Ik wil dit verder uitwerken.

Het ontstaan van levende wezens
Circa 15 miljard jaar geleden is het universum ontstaan nadat een onstoffelijke macht zich had mogen manifesteren als een onnoemelijk aantal boodschappers uitsproeiende puntvormige bronnen. Deze boodschappers uitsproeiende puntvormige bronnen zijn de meest elementaire bouwstenen waaruit het universum zich laat opbouwen en die ik in navolging van Aristoteles oerstofdeeltjes heb genoemd (7). Door het verschijnen van nieuw optredende onstoffelijke machten die hun boodschappers gingen toevoegen aan de stroom boodschappers van de oerstofdeeltjes konden zich in vier stappen elektronen, protonen, neutronen, atomen, moleculen en ook levende wezens vormen.

(6) Zie hoofdstukje 3. Een religieuze verklaring voor het ontstaan van water.
(7) Zie hoofdstukje 2. Een religieuze verklaring voor het ontstaan van het heelal

Bij het ontstaan van levende wezens komt het mij voor, dat een Goddelijke Macht onze aarde wel een geschikte planeet vond om levende wezens te laten ontstaan. Onze planeet werd door een zon verwarmd. Warmtestraling was nodig voor het vloeibaar houden van b.v. water en voor de opbouw van allerlei moleculen zoals b.v. cellulosemoleculen. Ook was er een soort "oersoep" in de vorm van water waarin allerlei mineralen opgelost waren en waarin een levende kiem zich kon ontwikkelen Tevens was er een atmosfeer met verschillende soorten gassen zoals zuurstof en stikstof voor een soort ademhaling. De Goddelijke Macht die onze aarde wel geschikt vond kon dat succesvol manifesteren in nieuwe zielen, die in vier stappen via een katalysatorgroep (DNA molecuul) een levend wezen konden laten ontstaan. Zou de Goddelijke Macht een planeet gekozen hebben met te weinig water, te weinig mineralen of te weinig warmtestraling, dan zou er onvoldoende aanvoer van bouwstenen zijn geweest en stopt de groei van welke kiem ook. Elke planeet die een warmtestralingsbron, vloeistof en atmosfeer bij zich heeft kan mijns inziens de drager worden van de een of andere vorm van leven, tenminste als een Goddelijke Macht daar wat in ziet.

De cel als bouwsteen van levende wezens
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken, dat levende wezens in het algemeen opgebouwd zijn uit talloze kleine zogenaamde celletjes die door celdeling zijn ontstaan. Zo kreeg de Engelse plantkundige Robert Hooke in 1667 de beschikking over een betere microscoop en zeer scherpe messen. Hiermee kon hij de structuur van dunne plakjes plantenstengel bijna onbeschadigd waarnemen en ontdekte hij dat plantenstengels opgebouwd waren uit cellen van een paar tienden millimeter. Omstreeks 1850 slaagde men erin om dunne plakjes te maken van dierlijke organismen. Het bleek toen, dat niet alleen planten, maar ook alle dieren opgebouwd waren uit kleine cellen van enkele tienden groot. In 1858 gelukte het Virchow de groei van een levende cel onder de microscoop zichtbaar te maken, en toen zag men voor het eerst wat er werkelijk gebeurde in een levende cel. In figuur A is een levende cel afgebeeld zoals deze globaal zichtbaar is onder de microscoop. Een cel is slechts enkele tienden van een millimeter groot en min of meer kubusvormig. In alle cellen stroomt een slijmerige vloeistof in het rond die protoplasma genoemd wordt.


Figuur A

De stroming van dit protoplasma verandert soms van richting, beweegt soms als een fontein in het midden naar boven en langs de wanden naar beneden en is daarbij soms nog vermengd met allerlei kloppingen en trillingen. Sterft de cel dan stopt ook de stroming en gaat de cel tot ontbinding over. Het protoplasma bestaat uit water waarin allerlei stoffen opgelost zijn zoals zouten, suiker, glycerine, eiwit, natrium, magnesium, ijzer etc. Men zou kunnen zeggen dat het protoplasma alle ingrediënten bevat die nodig zijn voor de opbouw van de cel. In dit protoplasma drijven allerlei katalysatoren, waarop allerlei stoffen groeien die de cel nodig heeft. Zo is er b.v. een katalysator waarop cellulosemoleculen groeien die bestemd zijn voor de opbouw van de celwand of een katalysator waarop geurige oliemoleculen groeien die voorbestemd zijn om later insecten aan te trekken. Het merkwaardige is dat de katalysatoren meer of minder stil liggen in het rond stromende protoplasma, evenals het reuzenmolecuul, dat in wezen een snoer van slapende katalysatoren is die wij een DNA molecuul noemen. De katalysatoren laten zich als het ware omspoelen door het protoplasma en plukken er de vereiste bouwelementen uit. Er is geen enkele materialistische verklaring te bedenken voor de geheimzinnige verschijnselen die zich in een ruimte van enkele tienden van een millimeter afspelen. We zien allerlei soorten katalysatoren verschijnen die zichzelf vermenigvuldigen door deling, we zien de celvloeistof rondstromen terwijl de katalysatoren stil liggen, we zien de celwand zich vormen uit rondstromende cellulosemoleculen etc.

De groei van een levend wezen door celdeling
Als eerste wil ik het wonderlijke verschijnsel van de stromende celvloeistof eens onderzoeken. De stroming van de celvloeistof in een levende cel ontstaat mijns inziens doordat op elk hoekpunt van een levende cel een onstoffelijke macht zich manifesteert door een onophoudelijke stroom boodschappers uit te sproeien, die de getroffen materiedeeltjes opdracht geven om met de stroom mee te gaan bewegen. Door de protoplasmastroming kunnen de benodigde grondstoffen voor de opbouw der levende cellen op de juiste plaatsen aangevoerd worden. Protoplasmastroming is een absolute voorwaarde voor de opbouw van een levend wezen en de manifestatie van onstoffelijke machten zoals afgebeeld in figuur B is mijns inziens een zinnige verklaring voor dit fundamentele proces.


Figuur B

In figuur B is weergegeven hoe de stroming in het protoplasma ontstaat. Figuur B Toen in 1858 de celdeling onder de microscoop zichtbaar werd geloofde men zijn ogen niet. Alle onderzoekers spraken van een boeiend schouwspel en van de "Vitale Levenskracht"die in dit schouwspel zichtbaar werd. Indien we een levende cel volgens figuur A als uitgangspunt nemen en deze cel wil zich gaan delen dan gebeurt het volgende:


In een volgroeide cel ontstaan twee zogenaamde centriolen, waaruit een fijn stralingspatroon van cellulosemoleculen de rondstromende celvloeistof (protoplasma) ingroeit. Zie figuur C. De wand om het reuzenmolecuul lost op, het reuzenmolecuul dupliceert zichzelf en verdeelt zich in zogenaamde chromosomen waarna de draden van de centriolen zich aan de stukken hechten. Zie figuur D.

De draden van de centriolen worden dikker en trekken de twee in elkaar gedraaide gedupliceerde chromosomen uit elkaar. Een van de chromosomen ontrolt zich over een klein stukje, trekt bouwstenen uit de rondstromende celvloeistof aan en maakt een kopie van het ontrolde stukje chromosoom. Dit gekopieerde stukje chromosoom laat los en drijft naar de nieuw te vormen cel. Zie figuur E.

Om de twee groepen chromosomen groeit weer een nieuw celwand, de oorspronkelijke cel wordt langer, de insnoering wordt dieper en er vormt zich een tussenwand. Het gekopieerde stukje DNA molecuul begint als katalysator de nieuw gevormde cel uit te bouwen. Zie figuur F.

Een levend wezen kan gemakkelijk uit miljoenen cellen bestaan en elke cel heeft hetzelfde DNA molecuul in zich. In elke cel is echter weer een ander stukje DNA molecuul als katalysator werkzaam waardoor elke cel zijn eigen opdracht krijgt. Zodoende ontstaan b.v. haarcellen, levercellen, bloemcellen etc zoals in figuur A is afgebeeld voor de cel van een rozenbloemblad. Alleen een religieuze natuurfilosofie met zijn inzicht in het wezen der materie als een onstoffelijke macht die zich manifesteert als een boodschappers uitsproeiende bron die tevens gevoelig is voor invallende boodschappers kan ons een bevredigend antwoord geven op het boeiende schouwspel van een celdeling.

Het gebruik van bladgroen als katalysator
Een levende cel heeft een celwand die bestaat uit cellulosemoleculen. Cellulosemoleculen groeien op katalysatoren die uitsluitend voorkomen in groene bladeren van planten en bomen. De cellulosemoleculen groeien aan het oppervlak van de groene katalysatorkorrels uit water H2O en kooldioxide CO2 uit de lucht onder invloed van de warmtestralen uit zonlicht. De levende cellen van planten krijgen voor de opbouw van hun celwanden etc hun benodigde cellulosemoleculen direct aangevoerd uit hun bladeren. Dieren en mensen echter moeten hun benodigde cellulosemoleculen krijgen door het eten van de bladeren van planten en bomen die vol zitten met cellulosemoleculen. Blijkbaar is de vorming van cellulosemoleculen alleen maar mogelijk via planten en bomen en niet direct in de levende cellen van dieren en mensen. Hieronder volgt een beschrijving van de aanmaak van cellulosemoleculen in het blad van een boom.

Cel uit blad van boom met een celkern en bladgroen-korrels.
600 x vergroot.
Bladgroenkorrel met groen gekleurde katalysatorkorrels.
4000 x vergroot
Suikermolecuul zich vormend aan oppervlak van een katalysatorkorrel (chlorophylkorrel) en de bouwsteen voor een cellulosemolecuul.
100.000.000 x vergroot.

In bovenstaande figuur zijn 600 maal vergroot enkele bladcellen getekend van een boomblad. We zien in het protoplasma langs de wand zogenaamde bladgroenkorrels liggen. Een bladgroenkorrel bestaat uit een blaasje gevuld met water en groen gekleurde katalysatorkorrels, zoals 4000 maal vergroot daarnaast afgebeeld. Aan het oppervlak van de groene katalysatorkorrel (chlorophylkorrel) vormt zich uit de koolzuur CO2 en water onder invloed van het zonlicht in 2 seconden een suikermolecuul. Omdat suiker in water oplost kunnen de gevormde suikermoleculen met behulp van stromend water door kanalen afgevoerd worden naar de in opbouw zijnde cellen van de boom of plant. In het protoplasma van een in opbouw zijnde boomcel of plantencel worden de suikermoleculen door een passende katalysator (cellulosevormer) aaneengeregen tot lange sterke ketens. Daarna worden de cellulosemoleculen door het rondstromende protoplasma meegenomen naar de plaats waar ze nodig zijn voor de opbouw van b.v. de celwand of de vorming van nagels of haren. De evolutieboom van Darwin begon met groene algen voor zover we kunnen waarnemen uit fossielen. Dit duidt er op, dat de celwanden van deze uiterst eenvoudige eencellige micro-organismen al een soepele celwand hadden die waarschijnlijk de voortplanting door celdeling mogelijk maakte. Op ingenieuze wijze zorgde de Schepper bij het ontstaan van het leven voor de benodigde cellulosemoleculen, die merkwaardigerwijs uit suikermoleculen opgebouwd zijn, waarschijnlijk omdat deze suikermoleculen in water oplosbaar waren en overal naar toe gevoerd konden worden. Ook nu weer kan alleen een religieuze natuurfilosofie ons inzicht geven in de cellulosevorming in plant- en boombladeren doordat we inzicht hebben gekregen in het wezen der materie.

De religieuze betekenis van de evolutieboom van Darwin
In 1859 publiceerde de Engelsman Darwin zijn jarenlange waarnemingen in de vorm van een "evolutietheorie", waarin hij aantoonde dat alle levende wezens door langzame verandering uit een gemeenschappelijk voorgeslacht waren ontstaan. Darwin had bij zijn studies waargenomen dat elk levend wezen een groot aantal nakomelingen krijgt, die dikwijls in aanleg iets verschilden. De nakomelingen met de beste aanleg konden de strijd om het bestaan overleven en brachten weer nieuwe nakomelingen voort waarvoor hetzelfde gold. Dit heeft ertoe geleid dat de nakomelingen een steeds betere aanleg kregen in de strijd om het bestaan en hun kans op uitsterven zo klein mogelijk bleef.

Darwin had ook waargenomen, dat bij de nakomelingen van levende wezens er exemplaren ontstonden met andere eigenschappen dan de ouders, b.v. vogels met sterkere maagspieren, waardoor ze visgraten konden kraken. Dit heeft ertoe geleid, dat na uiterst langzame veranderingen uit een gemeenschappelijk voorgeslacht er een grote verscheidenheid aan levende wezens kon ontstaan, zoals afgebeeld in de zogenaamde evolutieboom van Darwin.


De evolutieboom van Darwin

Hoewel het leven misschien begonnen is met het ontstaan van levende moleculen kunnen we deze levende moleculen in oude gesteenten niet meer terugvinden. Het eerste teken van leven komt uit een Afrikaanse mijn, waar men een gesteente vond met een fossiel van een alg. Dit fossiel was ca 3 miljard jaar oud en was nog in redelijk goede staat, zodat er minstens 3 miljard jaar geleden er al levende creaturen op aarde waren. De evolutieboom zoals afgebeeld in bovenstaande figuur begint daarom met een alg als eencellig levend wezen en lijkt het begin te zijn van het ontstaan van meercellige levende wezens. Via allerlei daarna komende micro-organismen en talloze vertakkingen zijn de planten, dieren en mensen ontstaan en zoals we zien komen mens en aap uit een gemeenschappelijk voorgeslacht dat tot de aapachtige gerekend moet worden.

Direct nadat Darwin zijn zorgvuldige waarnemingen in de vorm van een evolutietheorie had gepubliceerd ontstond er een storm van protest over zoveel goddeloze gedachten. Uit de evolutieboom zou namelijk blijken, dat de mens niet geschapen was door God naar zijn evenbeeld, maar zou afstammen van de apen en dat was voor veel mensen een kwetsende gedachte. Deze materialistische uitleg van Darwin's waarnemingen bracht grote discussies op gang tot in het Engelse parlement, want een krachtige religieuze verklaring van het natuurgebeuren bestond in die tijd nog niet. Aangezien de evolutieboom gebaseerd is op nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek met Darwin als promotor is de evolutieboom natuurlijk onaantastbaar. De waarnemingen door Darwin zijn zorgvuldig herhaald en de evolutieboom is alleen nog maar verder uitgebreid en verfijnd zodat het inderdaad lijkt alsof de mens van de apen afstamt.

Indien we de gebruikelijke verklaring en uitleg van de evolutieboom echter wat nauwkeuriger bekijken, dan blijkt dat we ongemerkt te maken hebben met een materialistische verklaring van de evolutietheorie en dus met een materialistische verklaring van het natuurgebeuren. De waarneming dat nakomelingen dikwijls wat verschillen in aanleg en uiterlijk wordt verklaard uit de stof zelf zonder enige invloed van onstoffelijke machten. Men zoekt het in toevallige veranderingen in de grote en mogelijk wat onstabiele DNA moleculen of in de invloed van radioactieve straling die mogelijk de DNA moleculen veranderen, waardoor er plotseling nieuwe takken in de evolutieboom zouden zijn ontstaan. Bij het ontstaan van de evolutieboom gebeurt mijns inziens echter niets vanzelf of toevallig. Alle vertakkingen zijn het gevolg van nieuwe zielen, die met behulp van een katalysatorgroep en voorzien van een nieuw programma van aantrekkende en afstotende krachten aan hun oppervlak een nieuw creatuur kunnen laten ontstaan. Ook elke verandering in een nakomeling is het gevolg van het verschijnen van een nieuwe ziel, die via een bijbehorende katalysatorgroep een iets ander programma van aantrekkende en afstotende krachten produceert dan zijn voorganger. Als het programma van aantrekkende en afstotende krachten niet verandert blijft het daaruit voortkomende creatuur ongewijzigd, al duurt het een miljoen jaar en ook al wijzigen de leefomstandigheden. Pas als een nieuwe ziel verschijnt met een nieuwe of gewijzigde katalysatorgroep en daarmee een nieuw of gewijzigd zichtbaar lichaam doet ontstaan, pas dan wijzigt het creatuur zich of kan er zelfs een geheel nieuw creatuur ontstaan.

Het ontstaan van de mens
Door de evolutietheorie van Darwin op een religieuze manier te verklaren kunnen we ons nu ook een beeld vormen van het ontstaan van de mens. Zo kan een ziel die de taak heeft gekregen om de eerste mens op aarde te brengen eerst een onstoffelijke katalysatorgroep (onstoffelijk DNA molecuul) vormen. Daarna moet dit onstoffelijke DNA molecuul overgaan in een stoffelijk DNA molecuul en de beste plaats om dit te doen is in het eitje van een aapachtig wezen. In het eitje van een aapachtig wezen verschijnt dan niet het DNA molecuul van een aap, maar het DNA molecuul van een mensenbaby. De mensenbaby die bij een aapachtig wezen geboren wordt zal door de apenmoeder met zorg rondgedragen en gevoed worden. Alleen een apenmoeder kan naar het mij voorkomt een mensenbaby groot brengen. Zou de mensenziel zijn DNA molecuul in een ooievaarsei laten verschijnen, dan zou dat mislukken omdat een ooievaar geen moedermelk heeft. Een wolf heeft daar in tegen wel moedermelk maar is te klein terwijl een olifant wel groot genoeg is maar de baby weer van koude en honger zou omkomen. De mens stamt dan ook niet van de apen af, maar een grote aap is de best voorhanden broedplaats om een menselijk eitje te laten groeien en de daaruit voortkomende baby groot te brengen.

 
© webdesign : StudioWitte Home | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | Bestellen | Auteur | Contact